Alles wat je nog niet wist over formaties, én het lot van Rutte II

Het draagvlak voor een regering van VVD en PvdA groeit. Wat kunnen we verwachten met dit Rutte II? Hoe deden tweepartij-meerderheidsconstructies het in de parlementaire geschiedenis? Is een minderheid in de Eerste Kamer een probleem? VB&P doorbreekt de radiostilte en rekende vast voor: op maandag 19 november plaatst hare majesteit om exact vijf over vier ’s middags haar vorstelijke krabbel onder het koninklijk besluit dat Rutte II beëdigt. Ruim drie-en-een-half jaar later, acht minuten over half twaalf in de ochtend van 4 mei 2016, biedt Mark Rutte zíjne majesteit het ontslag van zijn tweede kabinet aan.

Maurice de Hond becijferde onlangs opnieuw het draagvlak voor een kabinet van VVD en PvdA. De cijfers zijn dit toekomstige Rutte II gunstig gestemd. Het totaalcijfer in de categorie ‘acceptabel’ is onveranderd: 52%. Maar 25% opteert inmiddels voor deze opstelling, een verdubbeling ten opzichte van een week na de verkiezingen. Vooral VVD’ers ontdooiden: 46% van hen ziet toekomst in de samenwerking met de sociaaldemocraten, tegenover 18% bij het vorige meetmoment.

Radiostilte
Op het Binnenhof is in diezelfde week ieder geluid verstomd. Geen enkele ruis, luidt het devies van de onderhandelaars. Radiostilte dus. Met schaarse woorden, een vlot deelakkoord en ook lichaamstaal schetsen zij ondertussen het beeld dat het soepel gaat. Sporadisch lekt iets door het dichte wolkendek. De partijen zouden 15 miljard willen bezuinigen tot 2017 en krijgen beide 6 ministers. Eind oktober zingt rond als het toekomstige decor van de bordesscène.

Wat is die informatie waard? Rutte houdt zijn onderhandelingen hermetisch afgesloten voor de buitenwereld. De liberale partijleider kent de parlementaire geschiedenis als zijn broekzak, dus ook de gevaren van transparant(er) formeren. Met zijn sociaaldemocratische antagonist orkestreert hij het proces ongetwijfeld minutieus. Wat wij weten, weten wij omdat zij willen dat wij het weten. Een motief? Zolang Nederland denkt dat de formatie soepel verloopt, staan andere partijen buitenspel. En het werkt, getuige de statistieken van De Hond.

Op zoek naar houvast over het verloop van de formatie en het lot van het toekomstige kabinet dook VB&P, net als Rutte, de boeken in. En vond onthullende statistieken. Hoe deden tweepartij-meerderheidsconstructies het in de naoorlogse parlementaire geschiedenis? En is een minderheid in de Eerste Kamer een probleem?

Snelle formatie
Een bordesscène eind oktober, dat zou net geen recordtijd opleveren. Het kabinet Drees-Van Schaik (1948) deed er 31 dagen over. Maar een snelle tijd ligt in de lijn der verwachtingen. Na de oorlog trad na verkiezingen vijf keer een meerderheidskabinet van twee partijen aan. Op het eerste gezicht formeerden zij niet veel sneller dan andere kabinetten: gemiddeld 85,6 dagen tegenover 89,5 dagen over all. Maar bij nadere inspectie blijkt dat cijfer geflatteerd.

De langste formatie in de parlementaire geschiedenis is ook meteen de meest beladen. Ondanks een spectaculaire verkiezingswinst voor zijn PvdA, dat met tien zetels winst en 53 in totaal de grootste werd, kreeg Joop den Uyl het in 1977 niet voor elkaar een kabinet te vormen. Dries van Agt en Hans Wiegel zetten ‘ome Joop’ buitenspel en 208 dagen na de verkiezingen betrad Van Agt I met Juliana de trappen van – destijds – Paleis Soestdijk. (En was de voormalige katholieke premier in 1987 nog altijd niet gewenst toen politiek Nederland Den Uyl een laatste eerbetoon bracht.)

Die 208 dagen drukken zwaar op het gemiddelde van het tweepartijenmeerderheidskabinet. Vanaf de dag dat Den Uyl formeel niet langer informateur was klaarden CDA en VVD de klus in 46 dagen – waarmee zij de een-na-snelste tijd zouden hebben geklokt. Met die correctie daalt het gemiddelde van 85,6 naar 53,2 dagen.

Dat was toen. En nu is nu. Feit is dat Rutte in 2010 met zijn 127 dagen de twee-na-langzaamste tijd op de borden zette. Maar de verkiezingsuitslag maakte formeren twee jaar geleden veel lastiger dan nu. De gedoogconstructie was in Nederland een noviteit. Net als overigens de vraag van het CDA aan haar leden zich over regeer- en gedoogakkoord uit te spreken en, alweer bijna vergeten, de ‘aanstelling’ van zijn opvolger Ivo Opstelten door informateur Ruud Lubbers. De Rutte van 2012 wekt niet de indruk zich nog eens speelbal van ongeregeldheden te maken.

Maar 53,2 dagen zou een prestatie van formaat zijn. Tussen 1946 en 2010 is het formatieproces ongemerkt uitgedijd. Ieder jaar duurt het 0,6468 dag langer een regeerakkoord te ontwerpen. En het laatste tweepartijenmeerderheidskabinet (Lubbers III) stamt alweer uit 1989. Statistisch beëdigt hare majesteit Rutte II na 68,0764 dagen. Gerekend vanaf 12 september om kwart over twee ’s middags – het exacte midden van de verkiezingen – zet zij haar vorstelijke krabbel op maandag 19 november om exact vijf over vier ’s middags. Iedere dag eerder is daarmee winst voor de ambitieuze verkiezingswinnaars.

Stabiel kabinet
Op dezelfde manier is ook de toekomstige val van Rutte II te voorspellen. Historisch is een meerderheidskabinet met twee partijen stabiel. Gemiddeld zaten zij 1287,4 dagen. Kabinetten met vier partijen houden het slechts 1160,3 dagen uit. Het slechtst scoren driepartijencoalities: 987,8 dagen. Lubbers III (CDA, PvdA) prijkt bovenaan de lijst met 1749 dagen. Ook voor de regeerperiode geldt dat de gemiddelde lengte sinds 1946 is toegenomen: per jaar komt er 0,2789 dag bij. Statistisch houdt Rutte II 1293,8147 dagen stand: op vier mei 2016 biedt de toekomstige premier om acht minuten over half twaalf in de ochtend zijne majesteit – mogen we toch wel aannemen – voor de tweede keer het ontslag van zijn kabinet aan.

VVD en PvdA formeerden nooit eerder zonder een derde partij. Maar de stoffige bladzijden van de parlementaire geschiedenis bevatten wel andere verborgen aanwijzingen. Op 28 naoorlogse kabinetten waren er maar drie zonder een van beide partijen. Slechts een daarvan (Beel II, 1958) met een meerderheid. Bovendien waren het alle drie zogenaamde ‘rompkabinetten’: tussenpausen na een kabinetsval en voor de nieuwe verkiezingen. Toch regeerden VVD en PvdA niet meer dan vier keer samen, waarvan de eerste twee (Drees-Van Schaik – ook wel: Drees I – in 1948 en Drees II in 1951) niet waren gescheiden door verkiezingen.

Een grotere historische spanning is nauwelijks denkbaar: altijd regeren, maar zelden met elkaar. Van de andere kant: de paarse kabinetten van Wim Kok – die andere twee, in 1994-1998 en 1998-2002 – waren met respectievelijk 1442 en 1449 regeerdagen bepaald stabiel. Bovendien: niemand kan, zoals Rutte en Samsom niet moe worden te herhalen, deze partijen met respectievelijk dertien – voorloper SDAP incluis – en zestien regeringsdeelnames een besef van verantwoordelijkheid ontzeggen.

Van de vijf naoorlogse tweepartijenmeerderheidskabinetten maakten er vier (Beel I, Van Agt I en Lubbers I en III) de rit vol. Beel I (1946-1948) moest na twee jaar wel vervroegde verkiezingen uitschrijven voor een grondwetswijziging in het teken van de naderende onafhankelijkheid van Indonesië. Lubbers II (1986-1989) is de vreemde eend in de bijt, maar scoort met 1212 regeerdagen nog altijd ver boven gemiddeld. Ook op dit onderdeel een uitmuntende score. De rit volmaken, dat lukte Rutte met CDA en gedoogpartner PVV niet. Maar opnieuw dringt de vraag zich op in hoeverre de politiek leider van de VVD blaam treft. Anno 2012 ziet het er beter voor hem uit: alles – in heden en verleden – wijst in de richting van een snelle formatie en een stabiel kabinet.

En die Eerste Kamer dan?
Maar er zit een kink in de kabel. VVD en PvdA hebben 30 zetels in de Eerste Kamer, acht te weinig voor een meerderheid. Voorzitter Fred de Graaf (VVD) verzekerde informateur Henk Kamp dat een senaatsminderheid geen probleem zou zijn voor het beoogde kabinet. De Eerste Kamer beoordeelt wetten immers op hun juridische merites. Nee hoor, repliceerde PvdA-senator Han Noten deze week. Hij analyseerde het stemgedrag van de Eerste Kamer over een periode van tien jaar en ontdekte dat fracties in beide Kamers nagenoeg altijd op hetzelfde knopje drukken – en verrijkte daarmee het Haagse jargon met de ‘ijzeren wet van Noten’. De implicatie van die wet laat zich raden: PvdA en VVD hebben een derde partij nodig om de Eerste Kamer mee te krijgen.

Wat is waar? De zoektocht naar het antwoord voert ver in het verleden. De kabinetten MacKay (1888-1981) en Kuyper (1901-1905) zaten in hetzelfde schuitje: meerderheid in de Tweede, minderheid in de Eerste Kamer. Dat gaf in beide gevallen deining. In 1890 stuurde de liberale meerderheid in de senaat de minister van Koloniën naar huis. In 1904 verwierp de meerderheid van de senatoren de Hoger-onderwijswet, aanleiding voor antirevolutionaire aartsvader Abraham Kuyper de Eerste Kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.

In zoverre dus een vervelend voorland voor toekomstig Rutte II. Maar het blijft wel politiek. Een meerderheid in de senaat biedt óók niet altijd een garantie. Die harde les leerde D66 tijdens ‘de nacht van Wiegel’ van 18 op 19 mei 1999. Het wetsvoorstel voor een correctief referendum – het kroonjuweel voor de sociaalliberalen – strandde ondanks de grote meerderheid in de Tweede Kamer op de tegenstem dissident Hans Wiegel, senator namens paarse regeerpartner VVD – met kabinetscrisis als gevolg. Misschien is de minderheid in de Eerste Kamer wel een blessing in disguise. Samsom en Rutte zullen in ieder geval alert zijn voor het gevaar dat de senaat heet. Althans, tot het mis gaat op die ongelukkige vierde mei in 2016.

Alle formaties na de oorlog in cijfers, feiten en saillante details kunt u in het hieronder toegevoegde pdf-bestand nog eens rustig doorbladeren.

formaties & kabinetten

Neem contact op