960 miljard. Give or take a few billions. Europa staat de laatste weken weer middenin het nieuws dankzij de nieuwe 7-jarenbegroting. En dan is de vaste zinsnede nooit ver weg: het rondpompen van geld. Ineffectief en inefficiënt. Maar wat is dat nu precies, dat rondpompen? Hoe werkt het in de praktijk? En is het wel zo inefficiënt als het lijkt?
Stap 1 is eenvoudig: de afdracht. De nationale lidmaatschapscontributie waar in de Nederlandse politiek zo de nadruk op ligt. Nederlandse maakt jaarlijks zo’n 6,5 miljard over naar Brussel – ter vergelijking: we geven zo’n 10 miljard uit aan rentebetalingen en iets meer aan ons eigen buitenlandbeleid . Vervolgens worden de 27 nationale bijdragen opgeteld en verdeeld over de beleidsterreinen, waarbij het grootste deel opgaat aan landbouwbeleid en regionale ontwikkeling. Nog een feitje om het perspectief te zien: de totale Europese begroting ligt zo rond de 1% van het opgetelde BNI van de lidstaten. Zo’n 6% van die ene procent is overhead: dat kosten de Europese instellingen met alles erop en eraan: zes cent per honderd euro.
Maar dan, wat gebeurt er vervolgens precies met dat geld? Neem eens een middelgroot beleidsterrein als migratie – we hadden ook werkgelegenheid kunnen nemen – goed voor ongeveer een miljard per jaar. Aan de Europese Commissie de taak om met dit miljard de doelstellingen te verwezenlijken. Echter, de lidstaten vertrouwen de EC niet. Want er moet wel voldoende geld terugvloeien in de nationale economieën. Dus wordt het merendeel van de jaarlijkse afdracht weer verdeeld. En maakt elke lidstaat binnen hele algemene doelstellingen een eigen meerjarenplan en een eigen jaarplan. Vervolgens wordt het Nederlandse aandeel weer overgemaakt naar Den Haag. En subsidiëren de Nederlandse ministeries projecten in eigen land – in dit geval het ministerie van Justitie, bij werkgelegenheid mag SZW dit doen. En zo komt een groot deel van het geld weer terug waar het vandaag kwam.
Volgende week: dient dit systeem een doel? En levert het kansen op?
Jan Murk